“ham·ste·ren · bij dreigende schaarste een (geheime) voorraad aan leggen van (iets): koffie hamsteren [-sterde, h. gehamsterd]”, aldus mijn Prisma woordenboek der Nederlandsche taal. Mocht je toevallig de laatste tijd het nieuws niet hebben gevolgd, dan ken je het woord wel van de supermarktreclames waarin Nederland massaal werd opgeroepen om in te slaan tijdens de zogenaamde ‘hamsterweken’. Maar waar komt het woord eigenlijk vandaan en hoe gedraagt dit woord zich in andere talen? Wij zochten het uit.
‘Hamsteren’ kent zijn oorsprong in de Eerste Wereldoorlog. Als gevolg van de rantsoeneringsmaatregelen in 1917 begon Nederland massaal (als een hamster) voorraden in te slaan. Een fenomeen waar ze in Duitsland al een naam voor hadden: ‘hamstern’ en zodoende ook in onze taal terecht is gekomen. Het woord ‘hamsteren’ in onze taal is dus afgeleid van het pluizige knaagdiertje. En niet alleen in het Duits en Nederlands: in het Zweeds zegt men “att hamstra”, in het Deens “hamstre”. Maar ook het Pools, Fins en Noors geven dezelfde betekenis aan de werkwoordsvorm van onze fluffy vriend. In het Russisch betekent de letterlijke vertaling van ‘hamsteren’ niet het inslaan van eten, maar het eten zelf: eten als een hamster die zijn wangen volpropt.
Maar het werkwoord lijkt niet over alle taalfamilies te zijn verspreid. Romaanse talen, zoals Frans of Italiaans, kennen geen werkwoordsvorm die terugslaat op het diertje en ook een Engelsman zal je niet-begrijpend aankijken wanneer je over “hamstering” begint. In het Engels spreekt men namelijk over “hoarding” of “stockpiling”. Toch leuk om te weten, als we volgende keer weer massaal toiletpapier beginnen in te slaan.